Nicolaas Beets, Dennenaalden, 1892 -1900; 'De moerbeitoppen ruischten;' God ging voorbij; Neen, niet voorbij, hij toefde; Hij wist wat ik behoefde,
En sprak tot mij;
Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], En het geschiede, als gij hoort het [59]geruis van een gang in de toppen der moerbezienbomen, dan [60]rep u; want alsdan is de HEERE voor uw aangezicht [61]uitgegaan, om het heirleger der Filistijnen te slaan. 59. Dat is [gelijk sommigen verstaan], een gedruis als van marcheren, waardoor de tegenwoordigheid der heilige engelen kan worden verstaan. 60. Dat is, maak u op met het krijgsvolk, om de Filistijnen aan te vallen. 61. Zie Richt.4:14.